Het dilemma van de SLB’er

26 januari 2009

Zometeen ga ik voor twee dagen individuele gesprekken doen met de eerstejaars studenten die ik als studieloopbaanbegeleider begeleid. Een belangrijk moment, want het gaat hier om functioneringsgesprekken; we gaan kijken hoe het met de studievoortgang staat. Dat is nu belangrijk, omdat de studiebeurs van die studenten die voor 1 februari beslissen te stoppen, met terugwerkende kracht wordt omgezet in een gift.

Uiteraard heb je ook als onderwijsinstelling hier belang bij: het is goed om op een vroegtijdig moment het kaf van het koren te scheiden, zodat je je kunt concentreren op die studenten die graag willen en het ook in zich hebben. Toch kunnen deze gesprekken lastig zijn, vooral bij de twijfelgevallen. Bovendien heb je als SLB’er tijdens deze gesprekken geen gemakkelijke rol.

Immers, het gaat hier om die studenten waar je normaal gesproken een vertrouwensband mee hebt – en hoe vertel je zo iemand dat je denkt dat hij of zij beter kan stoppen? Als de kaarten duidelijk liggen, is dit niet zo probleem – maar er zijn natuurlijk altijd enorm veel ‘grijze gevallen’. Daarnaast moet je ze ook nog op de prestaties bij SLB beoordelen – en ook daar komt een loyaliteitsprobleem om de hoek kijken: wat te doen bij een goede student, die toch een onderdeel van SLB niet gehaald heeft? Persoonlijk vind ik dat je de grenzen scherp moet hanteren, maar ik verwacht dat er toch weer de nodige studenten het voordeel van de twijfel zullen krijgen. We zullen het zien.


Massa-onderwijs revisited

23 januari 2009

Gezien de reacties leek het me verstandig nog wat verdere toelichting te geven over mijn dilemma bij de module Websitebouw. So here goes.

Het is inderdaad zo dat wij hier aan de HvA geen full-fledged ELO hebben. Wij werken met BSCW, eigenlijk meer een web collaboration omgeving – zo wordt het door de fabrikant ook in de markt gezet. En eigenlijk vind ik dat helemaal niet erg. Dit systeem biedt me namelijk wel de mogelijkheid om lesmateriaal online te delen.

Wat ik in mijn eerdere post nog niet vermeld had was dat er ook de nodige beperkingen zitten aan de hoeveelheid practica die ik kan geven. Omdat er nog meer vakken gebruik maken van onze practicumzalen is vijf eigenlijk ook wel het maximum. Die vijf practica heb ik echt wel nodig om die oefeningen te geven waarmee studenten zelf een website kunnen gaan bouwen. Wanneer ik in die practica ook nog ga verwijzen naar theorie die nog niet behandeld is kom ik snel in de knel. Natuurlijk kan ik de studenten vragen om de theorie in hun eigen tijd te verwerken, maar ze zullen er toch nog ondersteuning bij nodig hebben.

Wat ik zelf wel als mogelijkheid zie is het systeem van Webcolleges wat hier aan de HvA gebruikt wordt. Met dit systeem kunnen colleges niet alleen online gezet worden, maar ook verrijkt worden: beelden en PowerPoint kunnen gesynchroniseerd worden, en er kan extra materiaal worden toegevoegd. Door tijdgebrek (1300 studenten, bent u er nog) is dit er helaas nog niet van gekomen.

Verder kreeg ik nog de suggestie om eens te kijken naar VoiceThread.com. Klinkt interessant, ga ik zeker eens naar kijken.


Dilemma’s bij massa-onderwijs

21 januari 2009

Ik heb al eerder opgemerkt op deze blog dat wij op ons instituut te maken hebben met enorme aantallen studenten. Dit jaar begonnen er zo’n 1300 in de propedeuse. Volgend jaar ligt dat aantal lager, omdat we met een numerus fixus gaan werken – maar we zullen vermoedelijk nog steeds 960 studenten hebben.

Deze aantallen leggen uiteraard een flinke druk op het onderwijs. Het is ten eerste organisatorisch een flinke klus om de boel aan elkaar te breien, maar het heeft ook gevolgen voor de invulling van het onderwijs. Een praktisch voorbeeld.

Komende periode ben ik in de propedeuse o.a. verantwoordelijk voor de module Websitebouw. In deze module proberen wij studenten wegwijs te maken in HTML. Als men mij zou vragen deze module zonder randvoorwaarden te ontwerpen, zou ik er vermoedelijk voor kiezen om de studenten in kleine groepen in te delen, steeds een klein stukje theorie aan te dragen en ze daar meteen mee aan de gang te laten gaan. Ik zou ze bijvoorbeeld websites laten beoordelen: wat vind je hier goed aan, en wat niet?

Met onze aantallen is dat wat mij betreft niet te doen. Ik denk dat voor deze werkvorm de maximale grootte zo’n 30 studenten is. Dat betekent dat deze lessen iedere week weer 30 keer gegeven moeten worden. Dat is gewoon te veel. Uiteindelijk kies ik daarom voor een serie van vijf practica en een serie van vier colleges. We proberen die lessen uiteraard te koppelen, maar dat is lastig. Bovendien lijdt het onderwijs onder het probleem dat studenten de aangedragen theorie in de lessen vaak alweer kwijt zijn op het moment dat ze aan de practica beginnen.

Heel vervelend, maar ik zie de oplossing vooralsnog niet. Wie wel? Zijn er alternatieven om dit probleem op te lossen?


Plasterk & Prem

16 januari 2009

Het wordt bijna een serie, want vanwege de actualiteit (met frisse tegenzin) nogmaals: het probleem dat Voortgezet Onderwijs heet. Eerder stak ik minister Plasterk een hart onder de riem, toen hij een poging deed om de discussie voor hervorming van het voortgezet onderwijs aan te zwengelen, en nu is er opnieuw discussie door een nieuw TV-programma van Prem Radhakishun: De school van PREM.

Het punt dat Prem in het programma probeert te maken is dat er onnodig jeugdelijk talent wordt verspild doordat kinderen in het huidige systeem een laag CITO-advies krijgen (lees: VMBO). Hij wil bewijzen dat de kinderen uit zijn klas met de juiste begeleiding toch naar een hoger schooltype kunnen doorstromen. Gisteravond zat Prem bij De Wereld Draait Door om zijn programma te promoten. Helaas deed hij alleen dat, en ging hij niet in op inhoudelijke vragen van Matthijs van Nieuwkerk.

De kritiek van Plasterk en de Algemene Onderwijsbond is namelijk dat er een ongenuanceerd negatief beeld overblijft van het Nederlandse onderwijsbestel. De vragen van van Nieuwkerk of Prem zich in deze kritiek kon vinden, bleven onbeantwoord. Dat vind ik een beetje goedkoop, maar op zich niet zo ernstig – ik lig er namelijk niet gelijk ondersteboven van dat er kritiek is op het onderwijsbestel.

Wat ik veel erger vind is dat volgens mij het werkelijke probleem onderbelicht blijft. Het probleem is namelijk niet dat kinderen een te laag advies krijgen, dat het basisonderwijs niet goed is noch dat de CITO toets te belangrijk is (waardoor veel mensen nu roepen dat de CITO toets later moet plaatsvinden). Het probleem is volgens mij dat sinds de laatste herziening van het voortgezet onderwijs (grof gezegd het verdwijnen van de MAVO ten gunste van het VMBO) de doorstroming gestokt is.

Ik ken de nodige laatbloeiers: mensen die vanaf de MAVO, uiteindelijk tot de universiteit doorgeschoten zijn. (Ik zou durven zeggen dat die meer in hun mars hebben dan ik, omdat ik er nooit veel voor heb hoeven doen, dat leren.) Tegenwoordig is een belangrijk deel van die route afgesloten, niet in theorie, maar wel in praktijk. Er is maar zeer weinig doorstroming vanaf het VMBO naar een hoger onderwijstype. En dat is de reden dat het CITO-advies ‘VMBO’ als een straf ervaren wordt, terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn.

Ik roep op tot revolutie in het VMBO! Prem, doe daar eens wat aan!


Beoordelingslijsten

12 januari 2009

Een terugkerend probleem in onze opleiding is het beoordelen van de groepsproducten, met name in de propedeuse. Laat me even kort uitleggen waarom.

Onze propedeuse-studenten draaien vier projecten, die allemaal in groepsvorm gegoten zijn. Gemiddelde groepsgrootte is zo’n 8 studenten. Een project levert over het algemeen een product op, en bij dat product hoort een adviesrapport. Meerdere vakdocenten beoordelen een groepsproduct, en welke vakdocenten dat zijn verschilt van periode tot periode; daarnaast beoordeelt de tutor het groepswerk.

Het streven is om die onderdelen te laten nakijken, die niet door middel van een tentamen getoetst worden. In totaal zijn er 100 punten te vergeven voor een groepsproduct. Omdat er gemiddeld 4 tot 5 vakken betrokken zijn bij de beoordeling, is dat per vak 15 tot 30 punten.

Het grote knelpunt ligt bij de beoordeling van de tutor: omdat de tutor een flink aantal onderdelen moet beoordelen (samenhang, stijl, conclusies, aanwezigheid van onderdelen), mondt het beoordelen van de tutor al snel uit in het afchecken van onderdelen, en is het nauwelijks mogelijk om tussen de beoordelingen te differentiëren. Elk onderdeel is dan al gauw maximaal een punt, en dan kun je niet verder gaan dan het geven van een half punt als het minder goed is. De vraag is tegelijk of je de vrijheid van meer punten per onderdeel wilt toestaan omdat er veel tutoren bij het beoordelen betrokken zijn.

Eén van de oplossingen voor dit probleem is een aantal onderdelen aan te wijzen als ‘vereisten’: voor een managementsamenvatting wordt dan bijvoorbeeld geen punt meer toegekend, maar wanneer dit onderdeel ontbreekt wordt het product simpelweg niet nagekeken. De vrijgekomen punten kunnen dan over andere onderdelen verdeeld worden. Dit is een stap in de goede richting, maar dan blijft het probleem hoe je de overige punten verdeelt, met name omdat je ook interbeoordelaarseffecten zo veel mogelijk wilt minimaliseren.

Je raadt het al, mijn vraag is: hoe gaan andere opleidingen hier mee om?


Roosters

9 januari 2009

Altijd weer een leuk moment – het moment waarop de eerste versie van een rooster voor de komende periode gepubliceerd wordt. Welke uren krijg ik? Tot hoe laat moet ik en op welke dag? Klopt het rooster met wat ik aangevraagd heb?

Het rooster wat wij op ons instituut voorgeschoteld krijgen, moet intensief gecontroleerd worden. Immers, met grote aantallen studenten kan er veel mis gaan in een rooster. Om te beginnen zijn er veel schijven bij betrokken: zo werken de roosteraars in een roostersysteem genaamd UNTIS, en worden de roosters op intranet gepubliceerd, maar met een tussenstap.

Als module-coördinator moet ik iedere periode de nodige roosters controleren. Dat doe ik natuurlijk niet geheel handmatig, maar met de hulp van Excel. De intranet-roosters kan ik in Excel plakken, maar daarmee ben ik nog niet klaar: ik moet dan bijvoorbeeld kijken of iedere klas de nodige lessen voorgeschoteld gaat krijgen. Dat doe ik door middel van bijgevoegd Excel-bestand (in pdf-formaat, Excel-bestanden mag ik niet uploaden. In dit bestand laad ik het complete te controleren rooster, en kijk of iedere klas/groep net zo vaak voorkomt in het rooster als ik verwacht.

Dat zie je gebeuren in de kolommen G en H van de sheet: in kolom G plaats ik de klassen die bekend zijn op een bepaald moment, en middels de formule achter een klas tel ik hoevaak die in het rooster voorkomen. Wanneer dit getal uitkomt op de verwachte waarde maak ik me over het algemeen niet al te veel zorgen; er kan natuurlijk nog van alles mis zijn, maar er is een grens aan wat ik kan (en wil) controleren. Overigens kan ik met het filter op de eerste rij (niet zichtbaar in deze versie) gelijk zien of er afwijkende waarden zijn: in dit geval komen ze allemaal op 3 uit.

Ik weet niet in hoeverre dit op andere hogescholen ook noodzakelijk is, maar misschien zijn er collega’s in den lande die profijt kunnen trekken uit deze Excel-trucs. Anders toch minstens mijn eigen collega’s dacht ik zo. 🙂 Afhankelijk van de reacties op deze blog bepaal ik of ik hier meer over ga schrijven.


Afwijzend studie-advies

6 januari 2009

Het is weer de tijd van de nieuwjaarsrecepties. Traditioneel gezien is dit altijd het terrein van de politiechefs en burgemeesters, en vuren deze de nodige proefballonnen af op de wereld. Zo had dit jaar de korpschef van de politie Amsterdam, Bernard Welten, als lumineus idee burgers te betrekken bij de boevenjacht. Dit jaar blijft echter de onderwijswereld niet achter: de voorzitter van de HBO-raad, Doekle Terpstra, heeft aandacht gevraagd voor een aantal issues.

Een aantal aspecten van zijn rede zijn bepaald niet nieuw – zo belooft hij dat de HBO’s meer kwaliteit gaan leveren. Wow. Hoe hij dat precies wil gaan bereiken is nog een beetje onduidelijk, al noemt hij ook betere begeleiding, betere roosters en minder lesuitval. Concreet wordt het echter nergens.

Interessanter zijn echter de volgende punten: Terpstra wil intake-gesprekken voor iedereen, en de mogelijkheid hebben om studenten al na een half jaar van een HBO te kunnen sturen. Dat laatste betekent het bindend negatief studie-advies, zoals dat op dit moment al bestaat, te vervroegen. Op dit moment wordt dit advies aan het einde van het eerste jaar gegeven, Terpstra wil dat al na een half jaar geven.

Het grappige is dat dit behoorlijk in de lijn ligt van wat wij aan het MIM doen: zo heeft het MIM voor het komend jaar een numerus fixus. De mogelijkheid van intake-gesprekken is overwogen, maar dit is niet eenvoudig te organiseren en vraagt een enorme inspanning. Ook is er bij onze opleiding een aanvullende eis geformuleerd op basis waarvan een negatief studie-advies kan worden gegeven. Voor 1 februari is duidelijk of de student aan deze aanvullende eis voldaan heeft, zodat deze eis deels werkt als een vervroegd studie-advies.

Ik ben op zich een voorstander van zo’n vervroegd advies, maar ben een beetje huiverig voor het vervroegen van het advies op HBO-niveau (terwijl het op instellingsniveau goed kan werken). Een groot voordeel van een vroegtijdig advies is duidelijkheid voor beide partijen: voor de school, maar zeker ook voor de student. Voorwaarde is dan echter wel dat in het eerste half jaar een dusdanig vakkenpakket aangeboden wordt dat er na een half jaar ook een goed zicht is op de mogelijkheden van de student, en dat is niet altijd eenvoudig.

Een tweede complicatie is dat ik signaleer dat de overgang van de middelbare school naar het HBO, of van het MBO naar het MBO, voor veel studenten lastig is. Er is een categorie studenten, en dat valt me ook op op mijn eigen instelling, die lang nodig heeft of zich aan te passen aan de wijze van studeren op een HBO. Deze groep studenten is wellicht het slachtoffer van de vroegtijdige selectie. Hier zitten studenten tussen waarvan je achteraf als instelling concludeert, die had ik er graag bij willen houden. Dit brengt weer met zich mee dat je ook aandacht zult moeten hebben voor het verkleinen van deze kloof in onderwijsland – iets wat ik mis in de toespraak van Terpstra.


Experimenteren met werkvormen

5 januari 2009

In één van de modulen die ik de afgelopen periode heb gegeven heb, mede geïnspireerd door de cursus die ik bij de VU heb gevolgd, flink geëxperimenteerd met werkvormen tijdens de les. Zie ook mijn eerdere blog artikel Hoe interactief kan een college zijn. De ideeën hiervoor kwamen deels uit ontwerp-literatuur, maar deels ook boeken met ideeën voor werkvormen, die ik graag met jullie wil delen.

Mijn belangrijkste inspiratiebron is een uitgave van het VU Onderwijscentrum met als titel Van Prikkel tot Project – Een doe-het-zelf pakket voor het ontwerpen van opdrchten voor het Hoger Onderwijs. Deze bundel is gescreven door J.E. Baltzer, J.H. ten Berge en J. Poortinga en kwam uit in januari 2003. Een link kan ik niet geven, maar met een telefoontje naar het Onderwijscentrum moet dit te bestellen zijn.

Dit boek is, na een korte verhandeling over leren en onderwijs (minder dan 20 pagina’s), een uiterst praktische opsomming van werkvormen/opdrachten. Wanneer je op zoek bent naar werkvormen kun je dus beginnen met  met het doorbladeren van dit werk. Bij veel werkvormen worden bovendien specifieke (praktische) aanwijzingen voor de docent gegeven, en worden veel werkvormen geïllustreerd met praktijkvoorbeelden. Hierdoor is snel te bepalen of een bepaalde werkvorm zich leent voor jouw situatie.

Ik denk dat veel mensen iets aan deze bundel kunnen hebben. Iedereen heeft echter zijn of haar eigen voorkeuren, en binnen onze opleiding zijn een aantal collega’s enthousiast over het boek Het gaat steeds beter – activerende werkvormen voor de opleidingspraktijk. Ook in dit boek zijn veel voorbeelden te vinden, maar persoonlijk vind ik het boek van de VU net wat praktischer.

Uiteraard hoor ik graag tips voor andere boeken met onderwijswerkvormen.